Vroege historie van de Veenkoloniën

De Veenkoloniën synoniem voor armoede en gebrek? Niet in den beginne en daarna lange tijd niet. Over de oorsprong van een bijzonder gebied.

Een kolonie in het veen. Dat was het in zijn oorsprong letterlijk. Zo’n zeshonderd jaar geleden bestond Noord-Nederland voornamelijk uit moerassige gebieden waar hier en daar een zandrug doorheen liep. Zoals het Bourtanger Moor, een uitgestrekt drasland. In moerassen ontstaat veen en van veen kun je turf maken om mee te stoken. Turf was een belangrijke brandstof en daarmee een waardevol product. Het aardgas van vroeger.

De Semslinie ingetekend op een kaart uit 1792 De Semslinie is de grens tussen de Nederlandse provincies Groningen (met name de streek Westerwolde) en Drenthe. De rechte grens loopt van het Huis ter Haar bij Musselkanaal naar Wolfsbarge. Feitelijk volgt de grens van Musselkanaal tot aan ongeveer Station Stadskanaal een gewijzigde variant van de oorspronkelijk vastgestelde Semslinie, Koningsraai genaamd. Ter plekke maakt de grens een lichte, nauwelijks opvallende knik.

In die tijd werd er gesteggeld over grenzen van gebiedsdelen van de nog piepjonge Staat der Nederlanden. Zo ook over die tussen Groningen en Drenthe. Daar had zich voordien eigenlijk niemand om bekommerd, maar de winning van het veen bracht daarin verandering. In 1612 zorgden twee cartografen uit Leiden, Johan Sems namens Groningen en Johan La Haye namens Drenthe, ervoor dat die noord-zuidgrens werd vastgelegd. Uiteindelijk werd de nieuwe scheiding naar de eerste genoemd: de Semslinie. Wat eraan opvalt is dat zij, als eerste ter wereld, kaarsrecht is. En daarmee een voorloper van de latere kaarsrechte koloniale en postkoloniale grenzen die we kennen van Afrika en van diverse staten van Amerika.

Tegelijk met het vaststellen van de Semslinie begon bij de stad Groninger het graven van het Winschoterdiep, bedoeld om het vervoer van turf te bevorderen. De brandstof ging naar alle windstreken, waardoor het ook de scheepsbouw in de omgeving op gang bracht.

De te ontginnen veengebieden werden uitgebreid. In 1635 begon de afgraving in het eerste Drentse gebied: Aa en Hunze, met een noord-oostelijke grens aan de nieuwe Semslinie. Het opstarten van de activiteiten in deze moeilijk toegankelijke draslanden was weliswaar moeizaam en bovenal traag gegaan, nu werd het steeds aantrekkelijker ermee te beginnen.

Scan via DPD Media TV vooraf vrijdag Drie koningen van Oranje. Willem I
Scan Michael Hermse Groninger Archieven. Foto bij verhaal Henk Mulder, serie armoede Veenkoloniën, DvhN. Foto DLG, idem

In 1817, toen de gecorrigeerde grens – de ‘Koningsraai’- was vastgelegd, kon ook echt het afgraven bij Stadskanaal beginnen. Drenthe ging steeds meer meedoen, in 1840 begon de veenafgraving in het gebied Borger-Odoorn. Er was dus werk aan de winkel en er werd geld verdiend, door de gravers, de schippers, de doorverkopers en de opdrachtgevers. Armoede in de Veenkoloniën? Toen niet, de verpaupering van het land en de bevolking zou pas honderd jaar later komen.

De industriële revolutie bracht de volgende economische stap vooruit met zich mee. Daar profiteerde ook het veenkoloniale gebied van, dankzij de regionale landbouwactiviteiten: het verbouwen van aardappelen en graan. Van aardappelen kun je zetmeel maken, ondernemer W.A. Scholten uit de stad Groningen stichtte de eerste aardappelmeelfabriek in Foxhol, in 1841. Ook het bijproduct van de graanteelt, het stro, bleek prima industrieel te gebruiken. Er kon karton van worden gemaakt. In 1869 werd door Hooites en Beukema in Hoogezand de eerste strokartonfabriek gebouwd. Deze twee takken van industrie zouden meer dan een eeuw lang de werkgelegenheid in het gebied domineren. Samen met toeleveringsbedrijven als bijvoorbeeld machinefabriek Ten Horn in Veendam. Anders ging dat er in het Drentse veenkoloniale gebied aan toe. Daar duurde het lang, heel lang tot er industrie in de omgeving van Emmen op gang kwam.