Familie Zwinderman

Kansen pakken

Armoe, achterstand en werkloosheid. De Zwindermannen hebben niets met het beeld dat de buitenwereld van Pekela heeft. Zij zien mogelijkheden. De mooie bedrijven, de ruimte, de rijke geschiedenis. Al begon overgrootvader Thie Zwinderman op zijn dertiende als schoenlapper, zijn nazaten kregen geen armoe en werkloosheid mee, maar ondernemerschap. Zij leerden: als je echt wilt en hard werkt, kun je veel bereiken.

Thie Zwinderman (1898 – 1973)

De herenboer leunt op een wandelstok met een gouden knop.

Hij staat voor de deur in de Molenstraat in Boven-Pekela. Jacoba doet open en kijkt hem vragend aan.

,,Ik wil graag met Thie praten.’’

Thie Zwinderman ligt gewond op bed. Hij is gevallen.

Iedereen in Boven-Pekela kent Thie. De schilder met zijn droge humor en zijn zware stem. ‘Thie Knorre’, noemen ze hem. Man met lak aan gezag en uniformen. Een wilde man, altijd aan het werk, altijd druk.

Dan gaat er weleens iets mis.

De ladder van Thie stond die ongelukkige middag tegen de serre van de herenboerderij. De schilder er bovenop, met verf en kwast in zijn handen. Drukte in zijn hoofd. Nog even dat ene stukje.

Hij viel dwars door de serre.

Overal glas.

Nu staat de eigenaar van die herenboerderij voor de deur. Zijn interesse in het welzijn van haar man verbaast Jacoba Zwinderman.

Het zijn de crisisjaren dertig. In Oost-Groningen heersen de boeren. Ze laten mannen als haar Thie voor een appel en een ei voor zich werken. Erger dan dat: hij moet voor ze kruipen.

Eén boer eiste zelfs dat de christelijke Thie zijn dochter Riek naar de openbare school zou sturen waarvan de boer in het bestuur zat. Anders zou hij nooit een klus weer krijgen. Die machtige mannen krenken Thies trots, maar hij kan het werk aan de grote boerderijen niet missen.

Dus dat zo’n herenboer bij een schilder op ziekenbezoek komt verwacht je niet.

,,Loop maar mee’’, zegt Jacoba.

Thie Zwinderman aan het werk

Maar Thie Zwinderman is geen oppassende man. Dat is hij nooit geweest, en dat zal hij ook nooit worden. De schilder staat bekend als brokkenpiloot. Beroemd is het verhaal hoe hij een keer met zijn ladder op de fietskar door de dichte mist fietste en zo een nietsvermoedende voorbijganger van zijn fiets sloeg.

Ook in zijn woorden is hij niet voorzichtig. Thie zegt wat hij denkt. Hoewel veel boeren lid zijn van de NSB die ze gouden bergen belooft, steekt Thie zijn afkeer van de partij niet onder stoelen of banken.

Jaren na het bezoek van de herenboer, in de oorlog, zal Thie op een feest vol NSB-leden over een bekende SS’er zeggen dat hij hoopte dat hij zich hartstikke dood zou rijden. De schilder zou verraden worden door iemand van twee huizen verderop.

Dorpsgenoot Piet Stavast beschrijft in zijn boek Vlucht en Verzet hoe hij ‘onze goede schilder Zwinderman’ ontmoet in Kamp Vught en hoe hij ondanks de ellende in de lach schiet om de aanblik van de kaalgeschoren Thie. ‘De situatie was ook zo dwaas. Zwinderman in gestreept pak met kaal hoofd ons grinnikend verwelkomend in Vught.’

Thie Zwinderman krijg je niet zo gauw klein.

Jacoba is heel anders dan haar man. Ze is meestal rustig, houdt zich op de achtergrond, wordt zelden kwaad.

Maar nu, met die boer aan het ziekbed van haar man, is ze des duivels.

Haar man had wel dood kunnen zijn en die rotboer begint over zijn erfstuk? De arrogantie van die vent doet haar ontploffen. Ze pakt de boer bij zijn arm en sleurt hem met zijn chique wandelstok en al het huis uit.

,,Wat denk u wel! Wegwezen!’’

Jacoba smijt de deur dicht.

In huize Zwinderman mogen ze dan geen gouden knoppen en erfstukken hebben, ze hebben wél hun trots.

Jan Zwinderman (1929 – 2015)

Jan Zwinderman zit aan de keukentafel. De krant ligt voor hem. Koffie ernaast.

,,Verdikke’’, briest hij. ,,Die directeur van het Groninger Museum vraagt vijfhonderd euro per dag.’’

De schilder van Nieuwe Pekela heeft een bijnaam van zijn moeder gekregen: Jantje Buskruit. Hij kan zomaar ontploffen. Legendarisch onder de Zwindermannen zijn de ruzies die hij had met zijn vader Thie. Soms vreesde moeder dat ze elkaar in de haren zouden vliegen. Maar de uitbarstingen stopten altijd even plotseling als ze begonnen.

,,Jan, pak je even die kwasten, mien jong?’’

En dan gingen ze vrolijk fluitend weer aan het werk.

Vijfhonderd euro per dag is voor de man die groot werd in de oorlogsjaren een onvoorstelbaar bedrag. Hoe lang moesten hij en zijn vader daar wel niet voor werken, in die jaren van wederopbouw waarin ze ploeterden om de zaak op het droge te krijgen? Van half zeven in de morgen tot zes schilderen, ramen zetten, behangen. ‘s Avonds altijd nog klanten voor de winkel.

Soms moest daarna de boekhouding nog. Dan dronk hij om vijf uur ‘s ochtends, als de papieren in orde waren, een borrel met de boekhouder, sliep een half uurtje en ging weer aan de slag. Alleen op zondag lag Jan na de kerk te slapen voor de kachel.

De Zwindermannen hebben iets onverwoestbaars in hun gestel. Zijn vader Thie stond een paar dagen voor zijn sterfdag nog de kamer te behangen. Helemaal geel uitgeslagen van de kanker in zijn lever. Onvoorstelbaar, vond de dokter, dat die man het zo lang had volgehouden. De oorlog had hem hard gemaakt, denken ze in zijn familie. Hij wilde nooit praten over zijn tijd in Kamp Vught. Als Thie pijn had nam-ie een pepermuntje. Dan ging het wel weer.

Jan Zwinderman in schilderstenue
Jan Zwinderman op de fiets

Jan Zwinderman wilde altijd boer worden. Maar sinds de hervormingen van Sicco Mansholt was dat vrijwel onmogelijk. Als je geen boer was, zou je nooit boer worden.

Jan’s vader had het niet zo op boeren. Die hadden hem altijd dwars gezeten. Thie stuurde Jan naar de ambachtsschool in Winschoten om de schilderszaak voort te zetten. Daar haalde hij zijn middenstandsdiploma en werd een schilder die niets liever deed dan praten over het boerenbestaan.

Fantastisch vond hij het dat zijn zuster Riek een boerenzoon trouwde en naar Canada emigreerde om daar een nieuw bedrijf op te zetten. Harm was een beer van een kerel, begon daar als houthakker. Die eerste jaren leefden ze in extreme armoede in een blokhut met een deur die ze moesten vergrendelen met een mes omdat ze geen geld hadden voor een deurklink.

Maar ze hebben het gered. Prachtig.

Jan kijkt naar zijn zoon. Hij is ‘consultant’ geworden. Voor Jan een vaag beroep. Daar hebben ze wel vaker gesprekken over gevoerd.

,,Waar verdien je je geld dan mee jongen?’’

,,Ja, eh, met dingen doorpraten, pap. Door de leiding te nemen in een project.’’

,,Project? Project?’’

,,Ja, dan kom je bij een groep om iets in gang te zetten.’’

,,Kunnen die mensen dat zelf dan niet?’’

,,Nee. Dat hebben ze uitbesteed aan mij.’’

Jan heeft het nooit echt begrepen. En nu hoort hij dat zijn eigen zoon daarvoor duizend euro per dag vraagt.

Jan Zwinderman met zijn kinderen, in het midden Jakob

De kinderen kwamen niets tekort. Wel zagen ze het harde werken en de spanning van een eigen zaak. Ze hoorden de gesprekken aan de keukentafel. Is er genoeg werk? Levert het genoeg op?

Dat moet toch ook anders kunnen, dacht Jakob. Je kunt ook je geld verdienen met praten, lezen en schrijven. Hard werken kan altijd nog. Net als zijn oudere broer Theo voelde hij geen behoefte om de zaak van zijn vader over te nemen.

Jan heeft zijn drie kinderen nooit een strobreed in de weg gelegd. Zelf kon hij zijn droom niet volgen, zijn kinderen mogen dat wel. Sterker, waar hij kon betaalde hij en zijn Wija mee aan de studies. Theo wilde naar de kunstacademie. Zijn dochter Ria deed de opleiding kinder-en jeugdverzorging. Jakob was altijd meer een prater dan een doener – ‘jij moet dominee of advocaat worden’, zeiden ze vroeger tegen hem. Jakob koos voor onderwijskunde.

,,Duizend euro? Per dag?’’

Jan kijkt zijn zoon aan alsof hij een geest ziet.

,,Ja. Weet je pap, als je interim bent moet je in die periode je geld verdienen. Daarna heb je weer een tijdje niets. Ik schrijf honderd euro per uur. Minimaal achthonderd per dag dus. En dan reken ik geen voorbereiding of wat dan ook.’’

,,Zo jongen, dat is een hoop geld’’, zegt Jan.

Jakob knikt.

,,Ja, dat is ook een hoop geld.’’

Jakob Zwinderman (1962)

,,Het moet groter Jakob, véél groter.’’

Willem Jonker zit op de bank bij zijn jeugdvriend Jakob Zwinderman in Oude Pekela. Het is in de zomer van 2017, de avond is nog jong, op tafel staan koffie en zelfgebakken cake. Willem heeft een leesbrilletje op de punt van zijn neus staan, in zijn handen een plan dat hij net heeft doorgekeken.

Jakob Zwinderman is een Pekelder in hart en nieren. Een snelpratende man die houdt van zijn streek. Een ondernemer die kansen pakt waar hij ze ziet. In het verleden was dat vaak in de Randstad, soms ook in het buitenland. Tegenwoordig ziet hij ze steeds vaker hier in de regio.

Jakob is een Oost-Groninger met een klein hartje. Snel geëmotioneerd als het gaat om zijn gebied. Hij vertelt graag over de rijke geschiedenis van de streek, ziet enorme potentie en ontploft als Pekela in de media weer eens negatief wordt neergezet. Om iets te doen voor de regio werkte hij afgelopen jaar hard aan het opzetten van een gebiedscoöperatie.

Het plan daarvoor ligt nu bij zijn jeugdvriend op schoot.

Willem komt zo nu en dan langs. Als hij op bezoek is bij zijn vader gaat hij met zijn vriendin soms een potje klaverjassen bij Jakob en zijn vrouw. Eerst koffie en cake bij de bank, dan aan tafel om te kaarten. Mannen tegen de vrouwen. Worst en kaas erbij. Dat werk. Gewoon zijn. Dat kan goed in Pekela.

Jakob Zwinderman en Willem Jonker als studenten

,,Zo gaat het niet werken.’’

,,Wat voor plannen heb je nou met de regio?’’, had Willem gezegd.

Als er één kenmerk is waar Willem Jonker om bekend staat dan is het dat hij altijd zegt wat hij denkt. Dus ook vanavond.

,,Zo gaat het niet werken.’’

In het plan ziet Willem de hogeschool voorbij komen, de universiteit, de overheid, maatschappelijke organisaties. Allemaal leuk en aardig, maar Willem gelooft er niet echt in. Als je iets nieuws wil doen, als je wilt innoveren, dan heb je particuliere bedrijven nodig om het naar de markt te brengen. Een wetenschappelijke ontdekking is prachtig, maar die raakt het leven van de gewone man in de Veenkoloniën niet.

,,Het moet anders, Jakob.’’

,,Hoe moet het dán?’’

Soms schrikt Jakob van de mentaliteit van een klein deel van zijn dorpsgenoten. De afhankelijkheid van de overheid, de passiviteit. Jakob is een christelijke sociaal-liberaal die graag een ander helpt maar er slecht tegen kan als mensen hun kansen niet grijpen.

Nog bozer wordt hij als de kansen worden ontnomen. Als hij bijvoorbeeld geld wil lenen om een fabriek in Pekela op te zetten en de bank die alleen wil financieren als de fabriek in de stad Groningen komt – ‘want daar gebeurt het’. Hoe moet je dan ooit iets veranderen hier?

Met de gebiedscoöperatie wil hij kansen creëren. Banen scheppen. Innovatie aanzwengelen. Tegen het beeld van ‘het was niks, het is niks en het wordt niks’ in, Het was hier een bruisend industriedorp, het is een nog steeds een prima plek, het kan een nieuwe boost krijgen. Als er genoeg mensen in geloven.

Even schrikt Jakob van Willems reactie. Maar positief denken betekent snel omschakelen. Als Willem zo goed weet wat niet werkt moet hij ook maar vertellen wat wel helpt.

,,Hoe moet het dán?’’ Jakob kijkt zijn jeugdvriend aan.

Alleen als je voortbouwt op waar je goed in bent kun je voorop lopen.

Rechtsonder Jakob en jeugdvriendjes op straat

Naast de bank van Jakob hangt een plank aan de muur. Een plank met een laag verf van een centimeter of drie, in allerlei kleuren. Hij is loodzwaar – letterlijk. Op die plank streek zijn vader jarenlang zijn kwast uit, in een tijd waarin verf nog lood bevatte.

Jakob koestert zijn afkomst. Anders dan Willem is Jakob nooit weggegaan. Ook al was het voor zijn werk logisch geweest. Tijdens zijn studie onderwijskunde woonde hij in de stad Groningen. Hij trouwde met Janneke uit Oude Pekela en kwam terug.  Hij is een plattelandsjongen. Na zijn werk heeft hij ruimte en stilte nodig.

Ooit verdiende hij goud geld in de consultant-wereld waar hij adviseerde in management-trajecten. Kreeg een salaris dat hij als schilderszoon nooit voor mogelijk had gehouden. Collega’s overbluften elkaar met exotische vakantiebestemmingen en luxe jachten, er werden extravagante feestjes gehouden. Eerst deed hij mee. Bijna had hij een vreselijk groot huis gekocht, een enorme directeurswoning van vier verdiepingen in Pekela. Ze zagen ervan af door de ziekte van zijn vrouw. Gelukkig maar, denkt hij nu achteraf, wat moet je ermee?

De stress van het werk was slopend. Het moest altijd meer. Hij weet nog goed hoe hij in de file stond en een collega van vroeger belde.

,,Jakob, is het niet eens tijd dat we hier in het Noorden voor onszelf beginnen?’’

Uitstekend idee.

,,Oké…’’

Jakob en Willem Jonker op vakantie in jeugd

Martijn (1990) en Winant (1993) Zwinderman

Schoolfoto Martijn en Winant

,,Woarum dat daan?’’

De microfoon van PowNews hangt voor het gezicht van een Pekelder met zwarte pet en vlassig snorretje. Het is vreselijk om hier te wonen in de Pekela’s, heeft Rutger van Castricum gehoord.

,,Woarum dat daan?’’, vraagt de goedgemutste Pekelder.

Rutger verstaat zijn Gronings nog steeds niet. De man zucht.

,,Waarom dát?’’

De broers Martijn en Winant Zwinderman hebben het filmpje van GeenStijl al zó vaak gezien. Naar aanleiding van een onderzoek van tijdschrift Elsevier waarin Pekela naar voren kwam als minst fijne woongemeente, bezocht Rutger van Castricum in 2009 de ‘slechtste plek van Nederland’.

Het resultaat is een en al stereotypes en spraakverwarring. Maar het blijft grappig.

,,Woonze hier zulf wel daan?’’, vraagt de Pekelder aan Van Castricum.

,,Sorry?’’

Rutger van Castricum en Gronings gaan niet goed samen. Maar nee, die mensen van Elsevier wonen niet hier in Oude Pekela.

,,Nou, hou kennie dat zègn daan?’’

De Pekelder vindt het allemaal niet normaal, maar haalt ook zijn schouders. Het zal allemaal wel.

,,Tou moar. Dat binn onderzuiken zeker.’’

Martijn, Winant en hun vrienden citeren te pas en te onpas uit het filmpje. ‘Woarum dat daan?’, zeggen ze als ze iets niet begrijpen. ‘Dat binn onderzuiken zeker’, zeggen ze als ze vinden dat er vreemd wordt omgesprongen met de feiten.

Dat beruchte filmpje van GeenStijl is dubbel voor de jongens uit Pekela. Er zijn inderdaad zoveel onderzoeken waaruit Pekela negatief naar voren komt. Dit soort reportages vergroten dat nog eens even lekker uit. Zoals GeenStijl het zelf omschrijft: tendentieus, ongefundeerd en nodeloos kwetsend.

GeenStijl TV Pekela! Rutger bezoekt de Slechtste Plek van Nederland
Martijn en Winant Zwinderman op de schommel

Op school kregen de jongens Zwinderman ooit de vraag voorgelegd. Wat wil je later worden? Rijk of gelukkig? Martijn en Winant hoefden daar niet lang over na te denken.

Rijk natuurlijk.

Gelukkig waren ze al.

In het beeld van arm Pekela herkennen Martijn en Winant zich totaal niet. De wereld waarin zij opgroeiden was een andere. Ze hadden weelde, vrijheid en alle mogelijkheden om zichzelf te ontwikkelen.

Aan hun studie hebben ze nooit een cent zelf hoeven te betalen. Huur, collegegeld, boeken, eten, kleren; alles krijgen ze van hun ouders. Zij hoefden niet te werken naast de studie, zoals Winants vriendin – waar hij overigens altijd bewondering voor had.

Hun vader vindt dat ze wel iets beters te doen hebben dan werken voor een uurloon van niks en schoonmaken tot middenin de nacht. Sporten bijvoorbeeld. En maatschappelijk actief zijn, betrokken bij de gemeenschap, zoals hun vader, opa en overgrootvader dat ook altijd zijn geweest.

Soms is Martijn bang dat hij zijn ouders te weinig laat merken hoe dankbaar hij is voor alles wat hij krijgt. Op de universiteit stoorde hij zich soms aan medestudenten die studeren maar normaal vonden. Die maar wat aanklooiden, gingen feesten, bier drinken. Martijn doet liever zijn best. De kansen die hij krijgt zijn niet normaal, die moet hij benutten.

,,Omdat mensen hier nog nooit zijn geweest. En als mensen hier komen, en ze rijden hier twee dagen rond, dan staat de volgorde van beste gemeentes op zijn kop.’’

Martijn zou juist best wel terug willen naar Pekela. Hij woont op kamers in de stad Groningen – met twee jongens uit zijn dorp – en had moeite om te aarden op de universiteit. Hij had het gevoel dat mensen zich stoerder en zelfverzekerder voor deden dan ze eigenlijk waren.

Martijn studeerde pharmacie. Toen de opa van zijn moederskant hoorde dat Martijn later rijk wilde worden gaf hij hem een tip. Word apotheker, die lui harken tonnen binnen.

Martijn hield toevallig van biologie en scheikunde en zag het dus wel zitten. Tijdens zijn studie ontdekte hij waar het échte grote geld zat: in patenten op medicijnen. Daar gaan miljoenen in om.

Na zijn studie is Martijn begonnen aan een promotietraject waarin hij onderzoekt of varianten van stoffen die nu al worden getest tegen kanker, ook werkzaam kunnen zijn tegen de longziekte COPD. Via een fonds voor de farmaceutische industrie speciaal voor Noord-Nederland, hoopt Martijn zijn verdere onderzoek gefinancierd te krijgen.

Een patent. Een eigen bedrijf waarmee hij dat in de markt zet. Dat is zijn droom.

Misschien kan hij dan, rijk en gelukkig, een groot vrijstaand huis kopen ergens in Oost-Groningen.

Want de Elseviers en GeenStijlen kunnen nog zoveel roepen: voor Martijn Zwinderman is dat een zeer fijne plek om te wonen.