Familie Aardema

Nooit stilzitten

Mindert was de laatste turfgraver in een familie van godvruchtige veenarbeiders. Een kwajongen die niet kon stilzitten en op zijn elfde weigerde om nog langer naar school te gaan. Zijn nazaten leerden steeds een beetje meer: zijn zoon op de avondschool, zijn kleinzoon op de hbs, zijn achterkleindochter op de universiteit. De ontwikkeling maakt dat de vijfde generatie opgroeit in een totaal andere wereld dan veenarbeider Mindert. Toch is er iets in de onrust van zijn over-overgrootvader dat Ivar herkent.

Mindert Aardema (1884-1970)

,,Ik ga naar mijn vader. Ik wil helpen werken in het veen.’’

Het is 1895. Mindert Aardema is elf jaar oud. Een kwajongen. Avontuurlijk, eigenwijs, driftig. Op zijn zevende stak hij het huis van zijn tante in de fik – hij was nieuwsgierig of de stro op het dak ook wilde branden. Mindert is ongehoorzaam en een vechtersbaas, maar ook een ondernemende harde werker.

,,Je moet naar school’’, zegt zijn moeder.

,,Laat de school maar opbranden, ik ga er niet meer naartoe.’’

Mindert kan zijn moeder het bloed onder de nagels vandaan halen. Vraagt ze hem iets te doen, lacht hij haar uit. Rent ze achter hem aan, springt hij op een vlot en is buiten bereik. Moeder kan ook driftig zijn: eens gooide ze hem een tang in het gezicht – bloeden! – en ze heeft al een keer zijn spullen gepakt om hem op straat te zetten. Ze bedacht zich op het laatste moment.

,,Wat wil jij?’’, vraagt zijn vader als Mindert aan komt zetten in het veen.

,,Ik wil je helpen.’’

,,Dat gebeurt niet, je gaat naar school.’’

,,Dat ding kan om mij opbranden.’’

Mindert Aardema

Tabak en drank horen bij de veenarbeiders. Met drank heeft Mindert al vroeg kennis gemaakt. Hij moest op een morgen voor schooltijd boodschappen doen voor zijn moeder. Hij kwam een jongen tegen die vier liter jenever voor het café van zijn grootvader had gehaald. ,,Wil je eens uit de kruik drinken?’’

Natuurlijk.

De boodschappen kwamen niet thuis. Mindert was omgevallen. Zijn gewaarschuwde moeder smeet hem als een zak aardappelen in de kruiwagen en reed hem tierend naar huis.

Mindert zou altijd graag een borrel blijven lusten. Op zijn veertiende dronk hij er soms wel acht per dag.

Ook die misselijkmakende tabak schrikt hem niet af. Zijn vader heeft zich vergist. De volgende ochtend staat Mindert gewoon weer bij hem in het veen.

,,Waar is de tabaksdoos?’’, vraagt hij.

,,In mijn jas.’’

Mindert is elf jaar oud en hij wordt veenarbeider.

Job Aardema (1917-1992)

Auto’s reden over de bevroren Waddenzee. Zo koud was het.

Zelfs de oudste mensen van Schoonebeek kunnen zich een winter als deze niet heugen. Bij de Elfstedentocht in februari was het achttien graden onder nul. De teen van winnaar Karst Leemburg bevroor en moest worden afgezet.

Het is 13 maart 1929. Job Aardema wacht op de lente. Hij is elf jaar oud en woont met zijn ouders en broers en zussen net buiten Schoonebeek – aan de Beekweg bij de brug over het kanaal. Op zondag fietsen ze altijd een paar kilometer naar de kerk. Deze winter moesten ze onderweg door de ijzige wind wel 25 keer omdraaien om naar lucht te happen.

Misschien is die kou de genadeklap voor zijn moeder geweest. Ze sukkelde al langer met haar gezondheid. Toen hij zes was verhuisden ze vanuit Schoonoord naar Schoonebeek omdat vader daar werk dichtbij huis kon krijgen. Moeder kon het alleen amper aan. Ze had reuma.

Zijn vader vindt dat moeder te goed was voor hem en de kinderen, maar te zuinig voor zichzelf.

Vader was in die eerste jaren in Schoonebeek inderdaad vaker thuis. Hij had zelfs tijd om zwemles te geven. Hij bond Job aan een vishengel, met een touw onder de armen. Job zal het het niet gauw vergeten. Het touw zakte naar zijn voeten zonder dat vader het zag en die bleef er maar aan trekken en rukte hem kopje onder.

Hij was bijna verdronken.

Vader kan nu niet meer bij huis blijven. In het veen is steeds minder werk. Het loon in Schoonebeek is slechter dan het was in Schoonoord. Ook zijn vaders vakbondswerk weet daar nauwelijks verandering in te brengen.

Vorige zomer ging hij weer weg, op zoek naar werk in de Wieringermeer. De vooruitzichten zijn slecht. Veel arbeiders gaan aan de slag in slecht betaalde werkverschaffingsprojecten. Ze hebben geen keus.

Rikus Aardema (1951)

Beveel gerust uw wegen
al wat u ’t harte deert
der trouwe hoed’ en zegen
van Hem, die ’t al regeert

Het is 1965. Met het bijna het hele gezin zitten ze aan het ziekenhuisbed. Zijn moeder, zijn broer Jan, zijn zussen Hennie en Bonnie. En hijzelf, Rikus Aardema. Zijn oudste broer Mindert zit in militaire dienst.

,,Schrei niet’’, heeft vader gezegd. ,,Ga maar zingen.’’

De arts vindt het bijzonder. Een boer in het ziekenhuis met een zingend gezin aan zijn bed. Ze zijn het zo gewend. Zingen hoort erbij. In de kerk maar ook gewoon thuis. Moeder is er dol op.

Vader was die avond als ouderling van de kerk op huisbezoek. Hij zakte zomaar in elkaar. Hartaanval. Halsoverkop gingen ze naar het ziekenhuis. Ze dachten dat hij dood zou gaan. ,,Schrei niet, ga maar zingen.’’.

De volgende ochtend had Rikus de koeien gemolken.

 

Die wolken, lucht en winden

wijst spoor en loop en baan

zal ook wel wegen vinden

waarlangs uw voet kan gaan

 

Rikus is veertien jaar oud. Een verlegen jongen, maar ook koppig. Zijn ouders wilden helemaal niet dat hij naar de hbs in Emmen ging. Doorleren was niet nodig. Waarom niet naar de mavo thuis in Schoonebeek? Net als de anderen? Dan kon hij veel makkelijker helpen op de boerderij.

Zijn moeder houdt het liefste iedereen bij elkaar. Ze is als een kloek met haar kuikens. Als ze samen zijn dan is het goed. Ze hebben niet veel, maar ze hebben elkaar.

Mindert, Hennie en Rikus

Als Hij, die alle macht heeft

met wonderbaar beleid

geheel het werk volbracht heeft

waarom gij thans nog schreit

 

Zijn vader ligt daar zo hulpeloos. De man die als eerste telg uit zijn familie van veenarbeiders een eigen bedrijf heeft. Een klein boerderijtje, twaalf koeien en wat ander spul. Zijn trots.

Misschien is er zelden geld, er is altijd eten.

Zijn vader was nog maar elf jaar oud toen zijn eigen moeder ziek werd. Zij overleefde het niet. Vader groeide in feite op zonder ouders, want opa Mindert was in de slechte jaren daarna altijd onderweg, op zoek naar werk.

Vader is snel driftig. Opvoeden heeft hij niet geleerd. Vaak weet hij niet wat hij met zijn drukke zoon aan moest. Soms krijgt Rikus klappen. Als hij het waagt om een vuurtje te stoken komt de pook er ook nog wel eens aan te pas. Zo was zijn vader het ook gewend in de familie. Opa Mindert draagt nog altijd het litteken van de gloeiend hete pook die zijn moeder ooit tegen zijn oog gooide.

In dat bed lijkt vader zo breekbaar.

,,Schrei niet, ga maar zingen.’’

Cecil Prins-Aardema (1978)

Ze duiken alle vijf in elkaar.

Haar vader, haar moeder, haar zusje, haar pleegzusje, zijzelf. Ze zien de vaart waarmee de kinderstoel wordt gelanceerd door de voetjes van haar pleegbroertje.

Cecil Aardema trekt onwillekeurig haar schouders op en knijpt haar ogen dicht. Die val gaat pijn doen. Voor opvangen is het te laat.

Het is 1990. Haar pleegbroertje is net twee jaar oud. Een hummeltje met rood haar. Ze zal nooit vergeten hoe ze hem die eerste dag toen ze uit school kwam in de kamer zag staan. Zo heel erg alleen. Nieuw in een vreemd huis.

Eerst was het een crisisplaatsing. Nu lijkt het erop dat hij hier in huis blijft wonen. Tot vreugde van Cecil. Ze heeft altijd al een broertje willen hebben en ze houdt ervan om te zorgen voor anderen. Als klein meisje was ze altijd al met poppen bezig. Vadertje, moedertje, kindje. Ze wil verpleegster worden.

Haar pleegbroertje klampte zich in die eerste week aan Cecil vast. Van haar vader en moeder wilde hij niets weten. Hij klom bij haar op schoot en luisterde alleen naar haar. Inmiddels laat hij mama ook toe. Voor papa is hij nog steeds bang.

Ze zien hoe zijn hoofdje boven de leuning van de kinderstoel uitsteekt en razendsnel richting de vloer beweegt. Dat hoofdje met die rode haren en die littekens op zijn gezicht staat bij de landing een klap te wachten.

Mama denkt dat die littekens komen door glas. Haar pleegbroertje is thuis mishandeld. Een crisisplaatsing is natuurlijk niet zomaar nodig. Wat er precies met hem is gebeurd weten ze niet. Dat hebben de mensen van pleegzorg er niet bij gezegd. En haar pleegbroertje kan het niet vertellen.

Die eerste weken dachten ze dat hij een verstandelijke handicap had. Hij zei nog helemaal geen woordjes. Na een paar maanden begon hij te praten, maar niet met simpele woordjes als ‘bal’ of ‘poes’. Zijn eerste woord was ‘politieagent’. Vier lettergrepen.

Met zijn verstand is niets mis. Dat hij niet praatte had andere oorzaken. De mishandelingen en de verwaarlozing hebben zijn ontwikkeling geremd, zegt mama. Hij was alleen maar aan het overleven, zijn hersenen hadden geen ruimte voor iets anders.

Haar opa Aardema is lief voor haar broertje. Hij lijkt hem te begrijpen. Volgens mama komt dat omdat opa vroeger zelf is mishandeld. Ze vertelde ook dat papa als kind is geslagen. Papa zegt dat het wel meeviel. Dat hij het er dan ook zelf naar had gemaakt. Brandjes stichten en zo.

Kenniscentrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie – Cecil Prins

Ivar Prins (2003)

Ik was een keer bij de sloot achter ons huis, ik moest plassen,

dat deed ik in de sloot, maar toen het straaltje op het groene kikkerrit kletterde, stak een dikke groene kikker zijn kop boven de groene laag uit. Hij dacht misschien, daar komt fris water. Het was erg droog. De kikker stak z’n groene kop naar boven en deed zijn bek open, waarin ik plaste. Het kon de kikker blijkbaar niks schelen of het nu regenwater was of urine.

Ivar stopt met voorlezen en kijkt de klas in. Dikke pret natuurlijk. Sommige kinderen trekken vieze gezichten, de meeste liggen dubbel. Ivar grijnst breed. Op deze manier is zo’n boekbespreking best leuk.

Het is 2014, Ivar is elf jaar oud. Voor hem ligt het boek van Mindert Aardema, zijn over-overgrootvader, de opa van zijn opa. Uit het leven van een veenarbeider heet het. Lekker makkelijke titel om uit te leggen.

Ivar kent het boek al zijn hele leven. Zijn moeder is er helemaal blij mee en las hem er vaak uit voor.

Ivar vindt vooral het begin leuk. Daarin beschrijft Mindert de ene kwajongensstreek na de andere. Hoe hij eieren stal, dronken werd, aan het knokken was op school, zijn tong vastgevroren raakte aan een dakgoot. Die onrust herkent Ivar wel. Hij zit zelf ook nooit stil.

In groep drie werd dat een probleem. ‘Ivar! Opletten!’. Als hij buiten een vogel zag vliegen dwaalde hij af. Als een klasgenoot met een papiertje ritselde dwaalde hij af. Hij wilde wel opletten, maar hij kon het niet. Lezen ging moeizaam. Schrijven ook. En dan die juf die hem constant op zijn nek zat. ‘Ivar! Stilzitten!’

Buiten school was er niks aan de hand. Daar was hij gewoon vrolijk. Altijd buiten, altijd voetballen. In de klas was hij boos. Gefrustreerd omdat het niet lukte en iedereen zag dat het niet lukte.

‘Dit is niet onze Ivar’, vonden zijn ouders. Ze lieten hem testen doen.

Hij heeft adhd en dyslexie.

De simpele taal van zijn over-overgrootvader bevalt Ivar wel. Sinds hij medicijnen heeft en ze op school rekening met hem houden gaat het een stuk beter in de klas, maar lezen is nog steeds niet zijn sterkste kant. Die eenvoudige zinnen zijn fijn.

Zijn moeder en zijn opa herkennen zichzelf in Ivar. Opa had het ook moeilijk in die eerste jaren op school, maar in zijn tijd wist niemand wat adhd en dyslexie waren. Zijn moeder is net zo chaotisch als Ivar. Als ze de deur uit gaat checkt ze wel vijf keer of ze alles bij zich heeft.

Cecil, zijn moeder, is jeugdpsychiater. Ze ziet vaak kinderen met adhd-gedrag in gezinnen die het moeilijk hebben. Als mensen weinig geld, weinig opleiding en weinig steun om zich heen hebben, zijn ze soms permanent bezig met overleven. Dat voelen kinderen ook. Adhd kan een reactie zijn op die stress: op álle prikkels reageren om maar te zorgen dat ze op tijd weg zijn als het onveilig wordt.

Zijn moeder heeft het vaak over ongelijkheid. Hoe het ene kind zoveel meer kansen heeft dan het andere, alleen door waar het is geboren en opgroeit. Mensen die arm zijn leven zelfs korter dan andere mensen. Ze vertelt soms over haar pleegbroertje, die als klein kindje erg mishandeld was. Zijn moeder vond dat zo oneerlijk, later besloot ze in haar werk kinderen als hij te helpen.

Ivar heeft de pleegbroer van zijn moeder nooit ontmoet. De familie heeft geen contact meer met hem. Hij was te erg beschadigd, zijn gedrag in huis werd onhoudbaar. Hij stichtte altijd brandjes, probeerde zelfs het huis in de fik te steken. Op zijn tiende moest hij weg.

Ivars over-overgrootvader deed dat trouwens ook, fikkie stoken. Mindert Aardema groeide van kwajongen uit tot een vakbondsman die veel heeft betekend voor de werkomstandigheden van de turfstekers en later ook de arbeiders in de werkverschaffing, maar de familie herinnert hem vooral als een brandstichter. Hij stak ooit per ongeluk het huis van zijn tante in de brand.

Dat verhaal had Ivar ook kunnen voorlezen in de klas.

Ivars opa Rikus hield ook van vuurtjes maken. En van eieren gooien in de kippenschuur. Als zijn vader hem betrapte kreeg hij ervan langs. Het zit misschien wel in zijn familie: onrust, snel verveeld raken, druk zijn.

Adhd is vaak erfelijk, zegt zijn moeder.

Opa Rikus worstelde daardoor ook aan het begin van de basisschool, maar hij ging uiteindelijk wel naar de hbs. Hij was een van de slimsten van de klas. Net als Ivar. Het is alleen die concentratie.

Dit praten voor de klas gaat hem bijvoorbeeld makkelijk af. Hij snapt niet dat kinderen dat eng vinden. Hij heeft de boekbespreking nauwelijks hoeven voor te bereiden want hij weet meestal wel wat hij moet zeggen.

Adhd heeft ook voordelen.

Zijn moeder heeft universiteit gedaan. Ze is arts. Haar oma vond dat maar raar. Ze kon zich niet voorstellen dat iemand uit haar familie ooit dokter kon worden, een meisje nog wel. Toen Cecil medicijnen studeerde bleef oma maar vragen: ,,Hoe gaat het met je opleiding tot doktersassistente?’’

Ivar leert van zijn ouders dat hij alles kan worden wat hij wil. Toen zijn over-overgrootvader zo oud was als Ivar ging hij van school en werd veenarbeider. Net als zijn vader, dat vond hij stoer.

Ivar heeft nog geen idee wat hij worden wil. Voetballen is wat hij nu het liefste doet. Hij speelt in Gasselternijveen mid-mid bij ZVC: de Zand-Veen Combinatie.