Is armoede erfelijk?
Wie voor een dubbeltje geboren is wordt nooit een kwartje. Ooit was het een veelgebruikt spreekwoord. Wie arm geboren was bleef arm. Wie uit een arbeidersgezin kwam werd nooit een notabele. Dat is achterhaald. In Nederland geloven we tegenwoordig in gelijke kansen voor iedereen. Toch blijken kinderen uit laagopgeleide gezinnen vaak een minder hoog schooladvies te krijgen – ook als ze dezelfde capaciteiten hebben als andere kinderen. Of maken mensen alleen door hun achternaam minder kans om uitgenodigd te worden voor een sollicitatiegesprek. In de Drentse en Groningse Veenkoloniën wordt onderzoek gedaan naar ‘intergenerationele’ armoede. Overheden en instanties maken zich zorgen over families die al generaties lang in armoede leven en vrezen dat de kinderen die opgroeien in die families voorbestemd zijn om zelf arm te worden.
De vraag is dus: is armoede erfelijk?
Dat is moeilijk te zeggen. De meeste onderzoeken gaan over armoede in een bepaalde periode. Zo is het aantal mensen in Nederland dat onder de armoedegrens leeft door de laatste economische crisis toegenomen van 850 duizend (2007) tot 1,1 miljoen (2016). Ook blijkt het aantal huishoudens dat langdurig in armoede leeft in 2016 met 15 duizend te zijn gestegen naar 224 duizend.
Onder ‘langdurig in armoede’ verstaat het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) mensen die meer dan vier jaar onder de armoedegrens leven. Hoe het zit met families die al generaties lang van het minimum moeten rondkomen vertellen de cijfers van het CBS niet.
Het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) publiceerde in 2011 het rapport Voorbestemd tot achterstand? over de langetermijngevolgen van opgroeien in armoede. Van kinderen die in 1985 in armoede leefden is 25 jaar later onderzocht of zij als volwassene ook arm en sociaal uitgesloten zijn en wat daarvan de oorzaak is geweest.
Het resultaat is dubbel. Van die arme kinderen leeft 7 procent als volwassene ook in armoede. Het overgrote deel dus niet. Arme kinderen zijn niet voorbestemd tot achterstand, concludeert het SCP.
In vergelijking met kinderen die niet in armoede opgroeien ontstaat een ander beeld. Daarvan is 4 procent op latere leeftijd arm. Kinderen uit arme gezinnen hebben dus bijna twee keer zo veel kans op achterstand als andere kinderen. Kijkend naar kinderen die in hun jeugd langdurig (in 1985 én in 1989) in armoede leven is dat effect nog duidelijker. Ook de kans op sociale uitsluiting als volwassene is aanmerkelijk groter.
Op basis van onderzoek in de Veenkoloniën concludeert de Rijksuniversiteit Groningen dat de kans groot is dat armoede van generatie op generatie wordt doorgegeven. In de Veenkoloniën wonen meer arme jongvolwassenen (9 procent) dan in de rest van Nederland (7 procent). Een kwart van de vaders en meer dan een derde van de moeders van deze arme jongvolwassenen heeft zelf ook een laag inkomen.
Hoe komt dat? Allereerst door opleiding en gezondheid.
Kinderen van ouders die weinig opleiding hebben gehad zijn zelf meestal ook laag opgeleid. Uit allerlei onderzoeken blijkt dat het opleidingsniveau van ouders zeer bepalend is voor de schoolcarrière van kinderen. Hoogopgeleide ouders kunnen hun kinderen meer stimuleren en (financieel) ondersteunen. Ook zijn verwachtingen van leerkrachten bij kinderen uit laagopgeleide gezinnen vaak minder, waardoor ze lagere schooladviezen geven. Opleiding is zeer belangrijk voor de kans op werk en voldoende inkomen als volwassene en heeft grote invloed op deelname in de maatschappij.
Mensen die in armoede leven hebben vaker gezondheidsproblemen. Die kunnen ouders doorgeven aan hun kinderen. Soms heel direct: door een ongezonde of slechtgevoede moeder aan haar kind in de baarmoeder dat daar de rest van het leven gevolgen van kan ondervinden. Maar ook indirect: ouders met gezondheidsproblemen hebben minder zorg en energie voor hun kinderen. En kinderen nemen de eetgewoontes en levensstijl van hun ouders over.
Een slechte gezondheid heeft grote invloed op het opleidingsniveau dat iemand kan bereiken en daarmee op de kansen op de arbeidsmarkt. Als gevolg daarvan zijn kinderen die op jonge leeftijd ongezonder zijn later vaker afhankelijk van een uitkering en ook sociaal staan ze vaker aan de zijlijn.
Behalve een lagere opleiding en slechtere gezondheid kunnen arme gezinnen onbewust ook een bepaald gedrag doorgeven dat niet altijd helpt om vooruit te komen. Ieder mens ontwikkelt in het leven strategieën om met moeilijke situaties om te gaan. Die kunnen bijvoorbeeld actief of passief zijn, emotioneel of rationeel, ontkennend of oplossend.
Wie langdurig in armoede leeft is vaak vooral bezig met overleven en omgaan met stress en conflicten. Om eten te kunnen kopen moet je soms negeren dat er nog een stapel ongeopende rekeningen in de lade ligt. Om niet over het hoofd te worden gezien, voelt het soms nuttig om met agressie je recht te halen. Wetenschapper Oscar Lewis stelde eind jaren zestig dat er zoiets bestaat als een ‘culture of poverty’ (cultuur van armoede): mensen die langdurig in armoede leven ontwikkelen hun eigen cultuur ontwikkelen en dragen die over op hun kinderen. Nieuwe generaties kunnen door verstarde normen en waarden – ooit een logische reactie op armoede – moeilijker hun kansen grijpen.
“Een slechte gezondheid heeft grote invloed op het opleidingsniveau dat iemand kan bereiken en daarmee op de kansen op de arbeidsmarkt.”
Oorzaken van buitenaf
Deze ‘culture of poverty’ komt vaak terug in allerlei onderzoeken, maar krijgt ook veel kritiek. Armoede heeft vele oorzaken. De suggestie dat cultuur- of mentaliteitsverandering armoede kan oplossen is te kort door de bocht en legt de schuld te veel bij arme mensen zelf.
Oorzaken van intergenerationele armoede liggen zeker ook buiten de families zelf. Werkloosheid in de regio, de sociale omgeving, het imago van een streek, oordelen van buitenaf en de voorzieningen die overheid en instellingen bieden; het kan allemaal grote invloed hebben op de sociaal-economische situatie van generaties.
De laatste economische crisis toont aan hoe groot die gevolgen kunnen zijn. Zoals gezegd is het aantal mensen dat onder de armoedegrens leeft door de crisis gestegen van 850 duizend (in 2007) naar 1,1 miljoen (in 2016). Tijdens een crisis stijgt de werkloosheid en bezuinigt de overheid vaak op voorzieningen. In streken waar werkloosheid van oudsher groter is, en daarmee ook de afhankelijkheid van voorzieningen, komen die klappen harder aan. Zo kunnen achtereenvolgende generaties daarvan het slachtoffer worden.
In oktober 2018 verscheen onderzoek vanuit de woningcorporaties naar kwetsbare groepen in sociale huurwoningen. De concentratie van die groepen neemt toe, concluderen de corporaties. Mensen met veel problemen wonen dicht op elkaar waardoor de problemen nog worden versterkt.
Voor kinderen betekent dat vaak dat iedereen in de omgeving met zaken als werkloosheid, slechte gezondheid en schulden worstelt, waardoor ze geen voorbeelden meekrijgen van mensen die een goede opleiding hebben gehad, werk hebben en plannen maken voor de toekomst. Terwijl dat nu juist de voorbeelden zijn die kinderen kunnen motiveren om een ander pad te volgen dan hun ouders. Bovendien kan een bepaalde buurt of streek zo’n slecht imago krijgen dat kinderen die daar opgroeien te maken krijgen met vooroordelen en daardoor minder kansen hebben.
Armoede in Nederland is anders dan armoede in een derdewereldland. Hier hebben de meeste mensen een dak boven hun hoofd, een maandelijks inkomen en lijden ze geen honger. Wie hier een uitkering heeft is vele malen rijker dan een arme in Afrika. Wat armen over de hele wereld gemeen hebben is het gevoel van schaamte, vernedering en uitsluiting. De buitenwereld kijkt snel neer op iemand die niet voor zichzelf kan zorgen. Gebrek aan respect kan demotiverend werken. Weinig zelfvertrouwen en een laag zelfbeeld maken het moeilijker om een situatie positief te veranderen.