Rutger: ,,U bent burgemeester van de Pekela’s. Wat doet dat met u?
Meindert Schollema: ,,Ik vind het heel vervelend. […] De hele dag wordt er getelefoneerd, ik krijg mailtjes. Mensen zijn daar eigenlijk wel een beetje boos over. Mensen wonen hier met plezier.’’
Rutger: ,,Hebben ze ook zoiets van, daar hebben we die westerlingen weer die over ons beginnen te zeiken?’’
Schollema: ,,Nou ja, dat zijn we wel gewend, dat is nooit anders geweest.’’
Rutger: ,,Hoe komt dat?’’
Schollema: ,,Omdat mensen hier nog nooit zijn geweest. En als mensen hier komen, en ze rijden hier twee dagen rond, dan staat de volgorde van beste gemeentes op zijn kop.’’
Oudere mensen beginnen altijd weer over die clownsaffaire. Winant begrijpt er niets van. Een of ander verhaal over misbruik in Pekela van kinderen in de jaren tachtig door clowns. Bleek niet eens waar te zijn. En wat moet hij, tien jaar later geboren, daar in hemelsnaam mee?
Maar ja, dat is blijkbaar wat mensen onthouden.
Winant kan de vooroordelen altijd makkelijk weerleggen. Het zijn toch altijd mensen die nooit in Pekela zijn geweest. Voor zijn sollicitatie als accountant bij een groot kantoor gebruikte hij zijn herkomst in zijn voordeel. Ja, hij kwam uit Pekela, en ja, daar hadden ze vast allemaal wel een beeld bij. Winant keerde het beeld om.
Hij kreeg in Pekela geen armoede en werkloosheid mee, vertelde hij, maar ondernemerschap. Zijn overgrootvader, zijn opa en zijn vader hadden allemaal een eigen bedrijf. Als je echt wilde en hard werkte, leerde hij, kun je veel bereiken.
Winant werd aangenomen. Accountancy past bij hem, hij houdt ervan als dingen kloppen. Zijn financiële toekomst is rooskleurig, denkt hij zelf. Hij woont nu in een flatje in Groningen, misschien koopt hij later een groot huis in Pekela. Of ergens anders. Winant aardt overal wel.
De man die net voor de camera flink heeft geklaagd over vernielingen en woninginbraken – ‘het is ab-nor-maal’ – haalt een leeg flesje bier uit het krat dat de jongen in fleurige broek naast hem in handen heeft.
,,En mag ik ook wel ee’m zegn, dit is een kratje Pitt.’’
De jongen met het krat (‘hij is bij mij in’, zegt de man over hem) sluit zich aan bij de promotie van het goedkope bier. ,,Da’s een beetje lekker chill om te drinken. Ik bedoel, hier is verder niets te doen.’’
Rutger: ,,Nee? Is hier niks te doen?’’
Jongen: ,,Met die mensen hier omgaan…ik vind het echt niks hier. Ik wil soms weer naar de stad toe, maar om bepaalde redenen heb ik zoiets: ik blijf nog even.’’
Rutger: ,,Ben jij nou de enige homo hier in het dorp?’’