Schrijf je in voor onze nieuwsbrief
Gerrie van Riezen 2005
Gerrie van Riezen
Sta je daar. Moet je boodschappen terugleggen.
2003 Nieuw reddingsplannen voor de regio
Agenda’s, kansen en allianties voor de Veenkoloniën
De sociaal-economische situatie in de Veenkoloniën is ook na de eeuwwisseling aanleiding om allerlei plannen, onderzoeken, commissies en hulpverleningsprogramma’s te lanceren om het gebied te versterken.
Zo komt er op initiatief van het ministerie van landbouw een commissie structuurversterking Veenkoloniën die drie problemen signaleert: eenzijdigheid, afhankelijkheid en een negatief imago.
Uit deze commissie komt in 2003 het projectbureau Agenda voor de Veenkoloniën voort, een netwerk dat economische, sociale en fysieke maatregelen stimuleert. Drentse en Groninger gemeenten, de provincies Drenthe en Groningen en twee waterschappen bundelen de krachten voor verdere ontwikkeling van het gebied. Ze vragen het rijk geld om problemen en achterstanden in het gebied aan te pakken.
In 2014 dient kamerlid Agnes Wolbert een amendement in om de gezondheidsverschillen tussen de Veenkoloniën en de rest van Nederland te bestrijden. ,,De levensverwachting is er acht jaar minder.’’, zegt Wolbert. Het Kamerlid noemt de slechtere gezondheid een ‘veelkoppig monster’. Allerlei factoren spelen een rol. Naast levensstijl ook een gebrek aan kennis, armoede, ongezondere woon- en werkomstandigheden en laaggeletterdheid.
Uit het amendement komt het achtjarige programma Kans voor de Veenkoloniën voort. Onder de vlag van het programma, dat loopt tot 2023, worden allerlei projecten opgestart.
In 2017 volgt nog een initiatief: de Alliantie van Kracht. Op initiatief van de Tintengroep, gespecialiseerd in het helpen van sociaal kwetsbare groepen, verenigen welzijnsorganisaties, woningcorporaties, gemeenten, werkgevers, zorginstellingen zich om het probleem van generatiearmoede te onderzoeken en aan te pakken. De Rijksuniversiteit Groningen doet onderzoek naar overerfbare armoede in de Drents-Groningse Veenkoloniën. Het doel is inzicht krijgen in de mechanismen en oplossingen vinden om de vicieuze cirkel van armoede te doorbreken. De provincies Drenthe en Groningen betalen het onderzoek.
Ivar Prins 2003
Ivar Prins
‘Ivar! Opletten!’. Als hij buiten een vogel zag vliegen dwaalde hij af.
2003 Als de bedrijven vertrekken
Als de bedrijven vertrekken
Een ramp voor de regio, zo wordt in 2006 het sluiten van de vestiging van Philips in Stadskanaal gezien. Op het moment dat de fabriek definitief dicht gaat, werken er nog 250 mensen. Zij komen op straat te staan en omdat de meesten van hen de vijftig gepasseerd zijn, hebben ze weinig kans nog een nieuwe baan te vinden.
De elektronicagigant besluit in 1955 naar het Noorden te komen, vanwege de opkomst van de beeldbuizenfabriek. Het belang van de komst van Philips is groot voor Stadskanaal. Het veenkoloniale lintdorp aan het Stadskanaal, ooit op initiatief van de stad Groningen gegraven voor het vervoeren van turf uit de veengebieden, krijgt door Philips een ziekenhuis (Refaja), een theater (Geert Teis) en een mts.
Wanneer de kleurentelevisie zijn intrede doet en onstuitbaar de zwart-wit variant uit de markt stoot, is het gedaan met de bloeitijd van Philips in Stadskanaal. Het aantal arbeidsplaatsen daalt tussen 1978 en 1980 van 3200 naar 800. Philips stapt over op de productie van halfgeleiders, maar dat leidt niet tot herstel van de werkgelegenheid.
Integendeel, het personeelsbestand zakt gestaag naar 250 en de bedrijfsleiding vindt dat de boel maar verhuisd moet worden, naar China. Vlak voor kerst 2006 verlaten de werknemers voor het laatst ‘hun’ fabriek. Op oudejaarsdag van dat jaar sluitden de deuren definitief. Philips Stadskanaal is verleden tijd.
Iets vergelijkbaars doet zich tien jaar eerder iets verderop in de veenkoloniën voor, in Emmen. In 1953 begint het Deense bedrijf Danlon in Zuid-Oost Drenthe een vestiging voor de productie van panty’s en nylon kousen. In de jaren die volgen is de ‘PantyP’ een begrip en floreert het bedrijf. In 1967 bedraagt het personeelsbestand 1200 mensen en in 1970 worden dat er zelfs 1500 als ook in het naburige Klazienaveen en Zwartemeer vestigingen openen.
Dat blijkt te ambiteus. Al na een jaar sluiten de bedrijven in Klazienaveen en Zwartemeer. In 1974 volgt een fusie met kousenfabriek Jansen de Wit. Tien jaar later werken nog 91 mensen in dat bedrijf, dat na een faillissement wordt overgenomen door Nedac Sorbo. In 1996 volgt de definitieve sluiting.
Fiona van der Laan 2000
Fiona van der Laan
En wat moet ze dan zeggen? Fiona heeft zich eigenlijk nooit arm gevoeld.
Martijn en Winant Zwinderman 1990/1993
Martijn en Winant Zwinderman
Ze hadden weelde, vrijheid en alle mogelijkheden om zichzelf te ontwikkelen.
Manuela Gosink 1984
Manuela Gosink
,Ik ben Manuela. De moeder van Shakira, Savannah, Djaylano. En van Christiaan”
1980 Turfwinning eindigt, het imago blijft
Turfwinning eindigt, het imago blijft
Het laatste turfveld van Nederland sluit in 1980. Het ligt in Zuid-Oost Drenthe, ten oosten van Emmen en beslaat 30.000 hectare.
In de laatste jaren van de turfwinning werd nog geproduceerd voor turfstrooisel voor tuinen, potgrond en actieve kool. Turfstrooisel komt tegenwoordig vanuit het buitenland, met name uit Duitsland.
De herinnering aan het turfsteken is wel bewaard gebleven, bijvoorbeeld met de stichting van het Veenpark in Barger-Compascuum in 1966. Daar is de geschiedenis van de ontginning van de veengronden te zien en te ervaren. Turfsteken is vrijwel altijd (zware) handenarbeid gebleven. Er trad in de twintigste eeuw in sommige aspecten mechanisatie op, maar bijvoorbeeld het drogen bleef handwerk.
Ooit was de turfafgraving een lucratieve bezigheid. Het heeft veel arbeiders van heinde en verre naar de veengronden gelokt om daar hun brood te verdienen. Maa de teloorgang bracht vooral in Drenthe een golf van armoede met zich mee, waardoor het imago van de arme Veenkoloniaal is ontstaan.
Dat heeft het gebied nooit meer van zich af weten te schudden.
1979 Een alomvattend plan van drie miljard
Een alomvattend plan van drie miljard
Een goede economische ontwikkeling van de Veenkoloniën blijkt na de Tweede Wereldoorlog in de periode van de wederopbouw niet mogelijk. Bloeide het gebied in de negentiende eeuw nog, dankzij de scheepvaart over de goede waterwegen, die voorsprong verdwijnt. De waterwegen liggen inmiddels het wegtransport in de weg.
De traditionele pijler onder de veenkoloniale economie, de agrarische industrie, komt zwaar onder druk te staan. Veel strokarton- en aardappelmeelfabrieken sluiten hun deuren. De werkloosheid stijgt, het inwonertal daalt doordat mensen wegtrekken op zoek naar werk. Nieuwe aanwas vestigt zich niet.
Er moet iets gedaan worden. Het initiatief komt aanvankelijk vanuit de landbouw. De landbouworganisaties van Drenthe en Groningen pleiten in 1970 voor een grootscheepse ruilverkaveling.
Die maatregel alleen is niet genoeg. In de nota ‘Noorden des lands’ van twee jaar later wordt een aanpak van alle problemen geopperd. Dat slaat aan. De noodzaak om iets aan de structurele achterstand van de Drents-Groninger Veenkoloniën te doen leidt in 1979 tot de Herinrichtingswet voor Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën.
Die moet er in de periode van de jaren tachtig en negentig van de twintigste eeuw voor zorgen dat er in het gebied een verbetering komt van het woon-, werk- en leefklimaat plus een betere economische en maatschappelijke ontwikkeling van het gebied.
Het betreft een gebied van in totaal 130.000 hectare met 250.000 inwoners. Er wordt een Reconstructieplan opgesteld, dat voorziet in een veelzijdige herinrichting van het gebied. Om het plan vorm te geven wordt overgegaan tot de oprichting van de herinrichtingscommissie, waarin provinciebesturen, gemeentelijke besturen en belangenorganisaties vertegenwoordigd zijn. Voor de hele operatie wordt 3 miljard gulden uitgetrokken, waarvan enkele honderden miljoenen door het gebied zelf moeten worden bijgedragen.
Maar het plan levert niet op wat er van verwacht werd. Wanneer de wet in 2010 vervalt, kan slechts de conclusie getrokken worden dat er te weinig tot stand is gebracht. De structurele sociaal-economische achterstand is gebleven.
Cecil Prins-Aardema 1978
Cecil Prins-Aardema
Arm jochie. Cecil vindt de wereld onbegrijpelijk oneerlijk.
Heidi van der Laan 1978
Heidi van der Laan
Heidi zal nooit vergeten wat ze zei: ,,Jij kunt meer dan je denkt.’’
1969 Stakingen in de strokarton
Stakingen in de strokarton
Heel Oost-Groningen raakt in 1969 in de ban van een wilde staking in de strokartonindustrie, onder leiding van de geboren en getogen Pekelder Fré Meis van de CPN.
De strokartonindustrie was in de twintigste eeuw tot grote bloei gekomen. De boeren in het Oldambt hadden overschotten aan stro en de Veenkoloniën waren de ideale locatie voor fabrieken door de korte afstanden, goede kanalen voor het vervoer, schoon water voor het verwerkingsproces en voldoende personeel. In Groot-Brittannië was een grote afzetmarkt. Vooral Pekela profiteerde.
Na de Tweede Wereldoorlog liep de vraag naar strokarton sterk terug. Het product voldeed niet meer aan de hogere eisen van de markt en verplichte zuivering van het oppervlaktewater maakte het proces te duur. Vanaf 1960 fuseerden en sloten steeds meer fabrieken.
De arbeiders in de resterende strokartonindustrie strijden eind jaren zestig voor hogere lonen en betere werkomstandigheden. Zij vinden geen gehoor bij hun bazen, veelal mensen van rijke boerenkomaf. De vakbonden reageren lauw op de eisen van de werknemers. Als de communistische partij, in de persoon van Meis, in het ‘gat’ duikt, zijn de kopstukken van de vakbonden des duivels.
Meis wordt aanbeden. Hij is welbespraakt, direct en wars van compromissen met de ‘kapitalistische’ werkgevers. Op het plein aan de Wedderweg in Oude Pekela, de weg waaraan hij is geboren, houdt hij in oktober 1969 ten overstaan van een grote menigte een toespraak.
Op maandag 6 oktober 1969 leggen 2500 van de 3300 strokartonarbeiders het werk neer. Ook de maandagen daarna wordt gestaakt, tot in november de werkgevers over de brug komen met het openbreken van de cao, een loonsverhoging van 20 gulden per week en een eenmalige uitkering van 200 gulden.
Die ‘knieval’ leidt meteen tot meer stakingen. Werkgevers beginnen Meis zelf te bellen om te vragen hoeveel ze moeten betalen om rust in hun bedrijf te krijgen. De populariteit van de Oost-Groninger communist stijgt tot grote hoogte. In 1970 boekt de CPN een grote overwinning bij de verkiezingen voor de Provinciale Staten.
Derkje Loots 1965
Derkje Loots
Naast haar loopt een coach. Ze helpt Derkje om weer naar buiten te gaan. Stapje voor stapje.
Jakob Zwinderman 1962
Jakob Zwinderman
Kijk eens rond! Zie die ruimte, zie die rijke geschiedenis, zie die ondernemende mensen.
1955 Verhuizen naar het westen? Nee!
Verhuizen naar het westen? Nee!
Ook in de jaren van wederopbouw, na de Tweede Wereldoorlog, gaat het economisch niet heel soepel in Noord-Oost Nederland. Werklozen hebben niet meer te maken met armenzorg en werkverschaffingsprojecten, maar met een nieuwe variant: DUW.
DUW is de afkorting van Dienst Uitvoerende Werken, die onder het ministerie van Sociale Zaken valt. Het militaire gezag dat kort na het einde van de oorlog in Nederland de scepter zwaait neemt hiervoor het initiatief. Nederland telt honderdduizend werklozen. De meesten van hen worden in eerste instantie ingezet voor opruimwerkzaamheden, nodig om de schade die in de oorlogsjaren is aangericht te kunnen herstellen.
In de jaren daarna gaan DUW-medewerkers aan de slag met ontginningen en civiele werken. Zij worden overigens, anders dan in de jaren twintig en dertig, gezien als ‘gewone’ werknemers, die een iets lager loon ontvangen dan in het bedrijfsleven gebruikelijk is.
Minister op het departement van Sociale Zaken is in die jaren Ko Suurhoff, PvdA-er in het tweede kabinet-Drees en voormalig vakbondsman. Hij heeft een plan. Aangezien in het westen van het land veel meer werk te verrichten valt dan in het Noorden wil hij de arbeiders ertoe aanzetten om daar werk te zoeken. Maar die hebben daar geen trek in: ze zijn veel te gehecht aan hun geboortestreek.
Dat wekt ergernis bij Suurhoff. Als de DUW al is opgeheven en vervangen door de Directie voor Arbeidsvoorziening komt de bewindsman in 1955 met een voorstel. Suurhoff wil een deel van de Groninger bevolking verplicht naar het westen laten verhuizen om zijn idee af te dwingen. Dat wekt weerzin en de Raad van Vakcentrales, de wereld waaruit hij zelf is voortgekomen, dwingt Suurhoff om de dwangmaatregelen in te trekken.
Jan van der Laan 1953
Jan van der Laan
Op zwart bijwerken staan strenge straffen, dat weet Jan. In het ergste geval kunnen ze zijn uitkering stopzetten.
Rikus Aardema 1951
Rikus Aardema
,,Schrei niet’’, heeft vader gezegd. ,,Ga maar zingen.’’
Christien Snippe 1945
Christien Snippe
,Mooie kleren zijn een daad van liefde”
Dinie Klok 1937
Dinie Klok
Ze zei: ,,Ze hebben je van me afgepakt.”
1930 Werkverschaffing voor de armen
Werkverschaffing voor de armen
De crisis slaat na de Eerste Wereldoorlog in Noord-Oost Nederland hard toe. Werklozen leven van de armenzorg en die stelt bijster weinig voor. Armoede, ondervoeding en kindersterfte liggen op de loer.
Werkverschaffingsprojecten moeten in de jaren twintig en dertig het leed verzachten. Het werk bestaat veelal uit het in cultuur brengen van gronden, graven van kanalen, ontginnen van heide, verbeteren van wegen. Zwaar werk, tegen een laag loon. Maar het alternatief is de armenzorg.
De werkverschaffing, zoals die in Jipsinghuizen, wordt een hel. De meeste werklozen hebben geen ervaring in handwerk en gaan er fysiek en geestelijk aan ten onder. De arbeiders hebben te maken met vernedering en lange dagen. De arbeiders slapen in barakken en hebben veel te lijden onder de ‘stoklopers’ die er op toezien dat er doorgewerkt wordt. Op zaterdag mogen ze naar huis, op zondagavond moeten ze terug zijn.
In Drenthe neemt de werkloosheid in de jaren twintig en dertig massale vormen aan. In 1934 zitten zesduizend Drenten in de werkverschaffing en zijn er geen projecten genoeg om ze allemaal te plaatsen. De projecten, ook onder auspiciën van de Nederlandsche Heidemaatschappij, veranderen het landschap ingrijpend: land wordt in cultuur gebracht, kanalen worden gegraven en bossen aangelegd.
Eind jaren dertig verschuift de werkverschaffing naar het inpolderen van de Waddenzee.
Jan Zwinderman 1929
Jan Zwinderman
Van half zeven in de morgen tot zes schilderen, ramen zetten, behangen. ‘s Avonds altijd nog klanten voor de winkel.
Job Aardema 1929
Job Aardema
Misschien is die kou de genadeklap voor zijn moeder geweest.
1920 Volop werk in de aardappelmeelindustrie
Volop werk in de aardappelmeelindustrie
De afgegraven veengronden in de Veenkoloniën bieden ruimte voor landbouw en nieuwe industrie, zoals aardappelmeel. Zetmeelrijke aardappelrassen blijken uitstekend te gedijen op veengronden en er is turf als brandstof voor de fabrieken die de aardappels verwerken tot aardappelzetmeel. Tussen 1840 en 1880 worden in de Veenkoloniën diverse particuliere fabrieken gesticht, onder andere door de beroemde industrieel Willem Albert Scholten.
Eind negentiende eeuw leidt onenigheid tussen de aanleverende boeren en de verwerkende fabrikanten over prijzen en kartelvorming tot een kentering in de industrie: in 1898 wordt in Borgercompagnie de eerste coöperatieve aardappelmeelfabriek opgericht, heel toepasselijk ‘De Eersteling’ genoemd.
De coöperatieve fabrieken overvleugelen, vooral in de Drentse Veenkoloniën, de particuliere. Halverwege de jaren twintig is de aardappelmeelindustrie uitgegroeid tot een volwassen bedrijfstak in de Nederlandse economie. In 1924 vinden 3335 mensen er werk.
In de loop van de decennia daarna verdwijnen fabrieken en gaan andere samen. Tarwe- en maïszetmeel en tropische landbouwproducten als sago en tapioca worden concurrenten. Tussen 1979 en 1982 vindt de laatste grote sanering plaats, veroorzaakt door de nieuwe milieuwet waardoor dure zuiveringsinstallaties moeten worden aangeschaft. Die worden geconcentreerd.
De grootste aardappelmeelfabriek die overblijft is Avebe in Foxhol.
1900 Steenkool haalt turf in
Steenkool haalt turf in
Turf is tot halverwege de negentiende eeuw de belangrijkste nationale energiebron. Steenfabrieken, bakkerijen, brouwerijen en branderijen draaien erop. Huishoudens gebruiken de uit veen gewonnen brandstof om te verwarmen en te koken. Het aandeel van turf in de nationale energievoorziening is in 1850 met 34 procent op zijn hoogtepunt.
De industriële revolutie, in gang gezet in Groot-Brittannië en snel uitgebreid naar de rest van Europa, vraagt echter een hoogwaardiger brandstof: steenkool.
Dat luidt de neergang van de veenexploitatie en de productie van turf in. In 1900 is het aandeel met bijna tweederde gedaald tot 12 procent. Het centrum van de turfwinning ligt dan in Zuid-Oost Drenthe. Daar zijn 6000 arbeiders aan de slag, onder wie 3500 turfgravers.
De kolenmijnen nemen langzaam maar zeker de ‘macht’ over. Dat begint in Zuid-Limburg aanvankelijk met commerciële ondernemingen, maar in 1901 steekt de overheid daar een stokje voor en worden de Staatsmijnen opgericht.
De opkomst van de winning van steenkool duwt de turf niet meteen van de markt. De bevolkingsgroei is tot na de Eerste Wereldoorlog zo aanzienlijk dat turf nog een afzetmarkt heeft. Na 1920 treedt er een structurele crisis op. In 1939, aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog, is het aandeel van turf nog maar 3 procent. De tijdelijke opleving van de winning in de oorlog is incidenteel, alle brandstof is in die tijd van energieschaarste welkom.
Als de turfwinning stopt, slaat de werkloosheid in Drenthe het hardste toe.
Thie Zwinderman 1898
Thie Zwinderman
,,Thie jongen’’, zegt hij. ,,Wat heb jij een geluk gehad.’’
Gerrit Snippe 1892
Gerrit Snippe
,,De huisslager die zachter was dan hij leek”
Mindert Aardema 1895
Mindert Aardema
,,Laat de school maar opbranden. Ik ga er niet meer naartoe.”
1880 Ontevreden turfgravers
Ontevreden turfgravers
Vanaf 1880 wordt het onrustig in de veengebieden. De turfgravers zijn ontevreden over het in hun ogen te schamele loon voor de zware arbeid en bovendien over de verplichte winkelnering. Die houdt in dat de delvers en hun families hun inkopen alleen mogen doen in winkels van de verveners, hun werkgevers. Daar worden voor die tijd woekerprijzen gevraagd.
In Zuid-Oost Drenthe broeit het in 1880. Na een strenge winter is de vraag naar turf sterk gestegen en de arbeiders willen meer loon. Er volgen demonstraties en er worden stenen door de ruiten van sommige verveners gegooid. De in Klazienaveen gestationeerde marechaussee grijpt in. De stakers laten zich ook niet onbetuigd, ze pakken werkwilligen hard aan.
De invloed van het opkomende socialisme en de ontluikende emancipatie van de gewone arbeider is voelbaar. Ferdinand Domela Nieuwenhuis, de linkse predikant uit Friesland, is de voorman van de arbeiders. Het is dan ook niet vreemd dat Friese seizoensarbeiders de veenstaking in Drenthe initiëren. Zij stoken het al smeulende vuurtje op.
In 1890 leidt Domela Nieuwenhuis de staking van veenarbeiders in het Friese Nij Beets. Ook dat is een felle strijd. De socialistische actievoerder met de religieuze achtergrond spoort daarbij de arbeiders aan vooral de alcohol te laten staan. Het harde werk en het voortdurende leven op de rand van de armoede leidt tot drankproblemen. Domela Nieuwenhuis zegt het zo: ,,Drinkende arbeiders denken niet, denkende arbeiders drinken niet.’’