‘Er wordt niet gezeurd en gepiept’

De bevolking van de Drents-Groningse Veenkoloniën is minder gezond dan de gemiddelde Nederlander. In de Veenkoloniën worden mensen minder oud dan gemiddeld, ze lijden vaker aan ziektes zoals diabetes, hart- en vaatziekten en kanker. Veenkolonialen gaan ook vaker naar de huisarts en belanden vaker in het ziekenhuis. Daarmee gebruiken de 475.000 inwoners van de Veenkoloniën ieder jaar 115 miljoen meer zorgkosten dan een zelfde aantal inwoners uit andere regio’s. Dat is een gegeven dat telkens weer uit onderzoeken naar de gezondheid van Nederlanders komt. Onderzoeken van instituten als het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en van organisaties die cijfers bijhouden over het gebruik van de medische zorg.

Extra uitleg over het beeld
Extra uitleg over het beeld

Hoe komt het dat er zoveel zorggeld naar de Veenkoloniën gaat?

In de Veenkoloniën wordt al jaren veel welzijnswerk, zorggeld en andere goedbedoelde subsidie gepompt. Het ministerie van Binnenlandse Zaken liet in 2016 het landelijke kenniscentrum Platform 31 samen met het Sociaal Planbureau Groningen onderzoek doen naar het onverklaarbaar hoge zorggebruik in de regio. Dat deden ze onder meer met rondetafelgesprekken met deskundigen van de gemeenten, zorgorganisaties en zorgverzekeraars.

Een van de mogelijke verklaringen was dat het een kwestie van mentaliteit zou zijn. Uit de rondetafelgesprekken: ,,Mensen zijn jarenlang als klant van voorzieningen benaderd en niet als mensen die iets te bieden hebben. Generaties achtereen leven hun leven met steun van de overheid. Hierdoor is de afhankelijkheid van voorzieningen onderdeel van de cultuur van het gebied.’’

Onderzoeker Martin Bakker van het Sociaal Planbureau Groningen voegt daar aan toe: Er werd ook naar voren gebracht dat mensen berusten in hun situatie. ‘t Ken nait aans. Het is gewoon zo, er verandert toch niets.’’

Volgens de lokale experts vertrekken veel ‘kansrijken’ uit het gebied. ,,De hoogopgeleiden trekken naar de stad vanwege de arbeidskansen. De mensen die in het gebied blijven wonen zijn minder kansrijk, hebben een slechtere gezondheid en zijn minder mobiel. Het rapport uit 2016 sprak ook over een ‘armoedetrek’ doordat er vrij veel sociale huurwoningen zijn in de Veenkoloniën. Dit in tegenstelling tot de Drentse zandgronden, waar veel minder goedkope nieuwbouw is. ,,Met een uitkering, een goedkope woning en kinderen in de Wajong of de bijstand kun je hier nog steeds een mooie auto rijden. De mensen die van de loketten afhankelijk zijn, trekken naar het Noorden omdat ze geen werk hebben en het leven hier goedkoper is.’’

Daar komt volgens het rapport bij dat zorg en welzijn belangrijke economische activiteiten zijn in deze regio, en ‘aanbod schept vraag’. Enkele citaten uit de rondetafelgesprekken: ,,Er is in het Noorden een ‘markt van welzijn en geluk’. Ziekte biedt zekerheid. Er zijn nauwelijks prikkels om te herstellen en goedgekeurd te worden. Bij gebrek aan een wenkend perspectief blijven mensen makkelijk hangen in een uitkeringssituatie. Als je als kind een indicatie voor een sociale werkplaats krijgt, heb je tot je pensioen een baan. Die zekerheid krijg je vandaag de dag nergens anders meer.”

Er is in het Noorden volgens dat rapport sprake van overerving van werkloosheid van generatie op generatie. Daardoor zou er een ‘fatalistische’ mentaliteit zijn ontstaan. ,,In 1960 werd al gesteld dat de bevolking in deze regio’s lijdt aan ‘zelfblokkering’, ‘vastklampen aan het bestaande’, ‘traditionalisme’ en ‘afweer en weerstand tegen veranderingen’.

Onderzoeker Martin Bakker van het Sociaal Cultureel Planbureau Groningen waarschuwt alleen: ,,We moeten oppassen voor generalisaties en een te eenzijdig beeld. Het zoeken naar verklaringen voor de achterstanden legt automatisch het zoeklicht op de problematische kanten van de regio. De kracht van de bewoners van de Veenkoloniën bleef hierdoor goeddeels buiten beeld.’’

Noordelijke nuchterheid

Is er sprake van een bijzondere volksaard in de Veenkoloniën? In A Compact Geography of the Northern Netherlands, een rijk geïllustreerde uitgave van de Rijksuniversiteit Groningen uit 2007 geven Gregory Ashworth, Peter Groote en Piet Pellenbarg een schets van wat is aan te merken als de ‘noordelijke cultuur’. Ze beschrijven hoe de cultuur in regio’s doorgaans gemeten wordt door inwoners vragenlijsten te laten invullen, maar dat levert wel ‘sociaal wenselijke’ antwoorden op. De cultuur kan volgens hen misschien nog wel veel betrouwbaarder indirect gemeten worden. Dat doen ze door vergelijkingen van het stemgedrag bij verkiezingen, statistische gegevens over leeftijd bij huwelijken en geboortes, echtscheidingen, religieuze oriëntatie en verkeersongelukken.

In hun analyse onderscheiden ze vijf verschillende ‘culturen’: post-materialisme, protestant conservatisme, klassiek individualisme, egalitair anti-conservatisme en ontevredenheid. Binnen de Drents-Groningse Veenkoloniën is dvooral sprake van post-materialisme. Dat wordt omschreven als ‘meer gefocust op zelfontwikkeling, zelfexpressie, creativiteit, ‘er bij horen (belongingness)’.

Opmerkelijk is dat die post-materialistische levenshouding doorgaans vooral voorkomt in grote stedelijke gebieden met een hoger opgeleide bevolking. De twee grootste steden in het Noorden, Groningen en Leeuwarden, kennen ook een bevolking met veel post-materialisme. Het Noorden als geheel heeft een bevolking die in vergelijking met de rest van Nederland minder religieus is, minder traditioneel, minder hiërarchisch en meer gelijkheid nastrevend. In die zin is er volgens die Compact Geography of the Northern Netherlands inderdaad sprake van een ‘noordelijke nuchterheid’.

Historisch ongezond?

De slechtere gezondheid van de inwoners van de Veenkoloniën is bepaald geen nieuws. Sterker nog, het is al zeker honderdvijftig jaar zo. Het lijkt er sterk op dat inwoners van de Veenkoloniën van vader op zoon, van moeder op dochter minder gezonde eet- en leefgewoontes aan elkaar overdragen. Het is illustratief om in de geschiedenisboeken te duiken.

Lees meer

uitstapje in de tijd

Het zijn niet de meest welgestelde arbeiders die vanaf halverwege de negentiende eeuw naar de veengebieden trekken om turf te steken. En de paar inwoners die er toen al waren, stonden ook niet als de meest beschaafde types te boek. Volgens de bestuurders in die tijd dan.

Het veen was voor 1850 een soort vrijplaats, beschrijft W.H. van der Ploeg in Twee Eeuwen Stadskanaal. ,,Niet alleen als schuilplaats voor verdrevenen en verdrukten waren de veengebieden uiterst geschikt, maar ook misdadigers vonden er een prachtig onderkomen.’’ Bij die ‘ misdadigers’ hoorden met name ook dienstplichtigen die onder de dienst in het Napoleontische leger uit probeerden te komen. Ze leefden in diep uitgegraven plaggenhutten in afgelegen stukken moeras en bij de rijke boeren in de omgeving werden nogal eens diefstallen gemeld.

De gouverneur van Drenthe signaleerde in 1842 in een brief aan de Koning een zorgelijke ontwikkeling, dat in de Drentse Veenkoloniën jonge en gezonde personen moesten worden ondersteund ,,en zulks niettegenstaande de verdiensten in de koloniën voor de arbeidende klasse des zomers ruimer zijn dan elders. De oorzaak daarvan is voornamelijk hierin gelegen, dat van die verdiensten niets wordt bespaard voor den winter en dat men dikwijls niet zorgt voor het noodige levensonderhoud gedurende denzelven door eigen verbouw van aardappelen en andere artikelen van eerste behoefte.’’

Nog decennia lang maakte vooral de elite dit verwijt aan de veenkolonialen.

In 1860 werd in het jaarverslag van Gedeputeerde Staten vermeld wat de mensen in de diverse Drentse gemeenten aten. In de gemeente Borger aten de meeste mensen roggebrood, meel, aardappelen en spek. In Odoorn at de gemiddelde inwoner roggebrood, boekweit, gerst, heel veel aardappelen, spek en schapenvlees.

Geschiedschrijver Harm Tiesing meldde dat de boeren op het zand ontbeten met stoet (brood). De ‘veenhakkers’ echter begonnen de dag met pannenkoeken, die ze ook aten als middagmaal. Om negen uur werd koffie gedronken, net als ‘s middags om een uur of drie. Dan werd er ook een boterham bij gegeten.

Met de zelfdiscipline van de veenarbeider was het, als we de liberale machthebbers mogen geloven, niet best gesteld. ,,Nu werd bij het turfgraven de kat meteen al op het spek gebonden door mannen en vrouwen gezamenlijk te laten werken.

,,Het bracht wel onmiddellijk vroege huwelijken met zich mee. In de zandstreken werden huwelijken om economische redenen vaak uitgesteld maar in de veengebieden werd het om diezelfde reden opportuun geacht om vroeg te trouwen. Borgerder boerenknechten trouwden gemiddeld pas op 29-jarige leeftijd terwijl veenarbeiders gemiddeld al met 24 jaar trouwden. Kinderen waren broodnodig om het loon aan te vullen.

De veenarbeiders werd een gebrek aan zelfbeheersing verweten op het terrein van alcohol. Onthouding van sterke drank kon de arbeider een betrekkelijk goed leven brengen. Maar: ,,In de veenstreken drinkt de arbeider meer jenever en heeft de gewoonte alles terstond te verteren wat hij verdient. Hij denkt er niet aan daarvan iets voor den Winter af te zonderen. De arbeider in de zandstreken daarentegen is matiger en spaarzamer.’’

In de praktijk werd ook vaak in de winkels van de verveners, waar de lonen werden uitbetaald, op illegale wijze drank geschonken. Dan was er nog het fenomeen van de ‘ stille knip’, de illegale kroeg. Daar werd vaak uit Duitsland gesmokkelde ‘ foezel’ gepresenteerd. Het was dan ook geen wonder dat medici over de veenstreken van Borger beweerden dat er veel misbruik van sterke drank werd gemaakt.

,,Spreekwoordelijk was voorts het drankgebruik van de wijkgravers, van wie gezegd werd dat ze zopen als tempeliers. Bij het wijkgraven werd bijvoorbeeld voor tachtig tot honderd man gezamenlijk jenever ingekocht. Iedereen moest hieraan meebetalen, of men dronk of niet. Ook bij de sluizen en verlaten werd drank geserveerd als onderdeel van het sluisgeld’’, schrijft Harm Tiesing.

In een artikel in de Nieuwe Drentsche Volksalmanak van 1911 stelde schrijver R. Houwink. In een wereld waar verder vrijwel geen enkel vertier was, vormde de verleiding van de alcohol een natuurlijke uitlaatklep. Het drankmisbruik van veenarbeiders was in de negentiende eeuw voor de keurige heren vooral op het zand schrikbarend. De anarchistische veenarbeider Harmen van Houten vertelde in zijn memoires Anarchisme in Drenthe dat voor veenarbeiders seks en drank de enige manieren waren om nog wat plezier in het leven te hebben.

Dat kwam ook doordat er weinig onderwijs en andere voorzieningen waren. De veenarbeiders trokken toch steeds verder, de overheid voelde er niet voor daar ‘dure’ scholen voor te bouwen.

Gemeentebesturen wilden lange tijd weinig uitgaven doen voor de opbouw van instellingen die voor het zandgedeelte als vanzelfsprekend golden. De Hoofdcommissie van de negen Veenmarken had voorzien in kolonievorming door middel van school- en kerkbouw, maar het bleek al snel dat de bevolking van de Veenkoloniën ongekend mobiel was. De ene generatie turfgravers werkte in Drouwenermond of Nieuw-Buinen, de volgende in Exloërmond of Valthermond, terwijl vervolgens grote groepen verhuisden naar jonge verveningen in Nieuw-Weerdinge of Emmen.

Het beeld van de zorgeloze, onberaden veenarbeider bleef nog lange tijd bestaan. Tezelfdertijd wilden diverse instanties de Veenkoloniën disciplineren en de overheid zag hierbij een grote rol voor het onderwijs.

Geschiedschrijver Anneke Geitz schetst dat rond de eeuwwisseling duidelijk werd dat er iets gedaan moest worden aan de leefomstandigheden van de veenbewoners. Een eerste aanzet daartoe gaven de in 1903 ingestelde Gezondheidscommissies. Die kwamen er ook in andere delen van Nederland maar met name ook in plaatsen in Drenthe en Groningen.

,,Bartje bidt blijkbaar nog steeds niet
voor brune bonen.’’

,,Het gebied wordt wel erg gestigmatiseerd als ongezond.’’

De meerderheid van de Veenkolonialen is wel gezond

Het is natuurlijk niet best dat de bevolking van de Veenkoloniën ongezonder is, vaker ziek is en minder oud wordt. Dat is ook de reden dat de overheid er al honderd jaar wat tegen probeert te doen, op verschillende manieren. Het laatste initiatief is het project Kans voor de Veenkoloniën, dat bestaat uit een pot van 10 miljoen euro. Dat geld kwam vrij na een amendement in 2014 van PvdA-kamerlid Agnes Wolbert en is bedoeld om de gezondheid in de Veenkoloniën te verbeteren.

Toch lijkt de bevolking zelf zich er minder druk om te maken. In het onderzoek van professor Navis, met de Lifelines-gegevens, is ook gekeken naar de ‘ervaren’ gezondheid. ,,Het gebied wordt wel erg gestigmatiseerd als ongezond’’, merkt Navis daarover op. ,,Als je de bevolking zelf vraagt of ze eronder gebukt gaan, dan valt het eigenlijk erg mee. Sterker nog, inwoners rond Klazienaveen vinden dat ze veel hebben om trots op te zijn. Terwijl inwoners van Haren en Groningen-Zuid zich in dat opzicht juist veel negatiever uitlaten.’’

Misschien is dat een uiting van zelfbewustzijn en een gevoel van autonomie, stelt Navis. ,,Er wordt niet gezeurd en gepiept. Misschien is het wel zo dat men wel wat meer klachten heeft, maar dat de mensen het meer aanvaarden.’’ In ieder geval laten de data uit Lifelines zien dat het plaatje genuanceerder is dan je op het eerste gezicht zou denken. De onderzoekers en het programma Kans voor de Veenkoloniën willen dit dan ook, samen met bewoners van het gebied, verder uitdiepen.

Artikel – Waarom Pekelders eerder doodgaan dan Rodenaren
Aan de Rijksuniversiteit Groningen is dit jaar de Aletta Jacobs School of Public Health opgericht, met als belangrijk doen het aanpakken van de gezondheidsachterstanden in het Noorden. Wetenschappelijk directeur van die school, Jochen Mierau, wil de ongezondheid van de Veenkolonialen ook graag nuanceren. ,,Het klopt natuurlijk dat in de Veenkoloniën mensen gemiddeld genomen minder gezond zijn dan in de rest van Nederland. Maar de meerderheid van de de mensen is wél gezond. De ervaren gezondheid is best hoog. Ook meer objectieve maten zijn niet altijd schrikbarend. Zo heeft bijvoorbeeld volgens het CBS 32 procent van de bewoners tussen 19 en 65 jaar van de gemeente Veendam last van een of meer beperkingen. Dat is boven het landelijke gemiddelde van 29,2 procent. Maar dat betekent ook dat 68 procent van de bevolking daar geen last van heeft. Dit feit mag wat mij betreft wat vaker genoemd worden om de beeldvorming over de regio niet onnodig negatief te maken.’’

Hoe wordt ook de rest van de Veenkoloniën gezond?

Daar hebben tal van onderzoekers en hulpverleners zich al op stukgebeten. Telkens blijkt dat campagnes om gezond gedrag te bevorderen op zich wel werken, maar dat ze juist vooral aanslaan bij de groep mensen die toch al vrij gezond leeft. Er wordt minder gerookt, maar vooral door de hoger opgeleiden. Er wordt meer gesport, maar vooral door de mensen die toch al wat aan sport deden.

Om te weten welke mensen je precies moet aanzetten tot ‘gezonder’ gedrag, is het alleen al lastig die groep te vinden. Zo wijst Jochen Mierau van de Aletta Jacobs School of Public Health erop dat uit alle beschikbare cijfers lastig is op te maken wélke Veenkolonialen nou precies ongezonder leven. ,,Het gemiddelde is dat mensen ongezonder zijn. Maar komt dat doordat iederéén in de regio wat ongezonder is dan gemiddeld, of haalt een kleine groep die zéér ongezond is het gemiddelde naar beneden?’’

Dat maakt nogal uit voor de aanpak, namelijk. Richt je je daarbij op de gehele bevolking, of alleen op die eventuele kleine groep die extreem ongezond is?

Met de 10 miljoen euro van het programma Kans voor de Veenkoloniën en de daaraan gelieerde Alliantie van Kracht proberen hulpverleners toch al iets te ondernemen, zo veel mogelijk in samenspraak met en georganiseerd door mensen uit de bevolking zelf. Concrete projecten zijn vooral het geven van extra voorlichting aan groepen zwangere vrouwen, het verbeteren van alfabetiseringscursussen en een initiatief voor ‘health coins’ – gezondheidspunten – voor scholieren.

Deze aanpak past grotendeels bij een nieuw advies dat de Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid (WRR) in augustus 2018 uitbracht.

Campagnes om de gezondheid van mensen in achterstandsgebieden te verbeteren, zijn eigenlijk tot mislukken gedoemd, stelden de onderzoekers in dat rapport. De WRR constateert namelijk ook dat goedbedoelde campagnes vooral aanslaan bij mensen die tóch al vrij gezond leven, terwijl de groep die je wilt bereiken juist achterblijft. Daardoor worden de verschillen uiteindelijk alleen maar groter. Het is ‘een recept voor teleurstelling’, stelt de WRR. ,,Het streven naar gelijke gezondheidsuitkomsten wordt problematisch als het een juk wordt. Is het uitgangspunt van gelijkheid nog wel enthousiasmerend als het leidt tot moedeloosheid en de verzuchting: ‘niets werkt’?’’

De wetenschappelijke adviesraad spreekt daarom over het benutten van gezondheidspotentieel. Het bestrijden van alcoholmisbruik, roken en overgewicht is in dat licht prima. Maar het zou veel meer moeten samengaan met gerichte acties, oftewel ‘leefstijlinterventies’, liefst zo vroeg mogelijk. En dan moet er vooral aandacht zijn voor lager opgeleiden.

De WRR ziet vooral kansen voor psychologische begeleiding van zwangere vrouwen en stellen met een kinderwens, in gebieden met veel armoede. ,,Al decennia is bekend dat stress, slechte voeding, roken en alcohol veel negatieve gevolgen hebben voor de aanstaande moeder en het ongeboren kind.’’ Door medische en sociale zorg goed met elkaar te verbinden, zou  ,,een enorme gezondheidswinst geboekt kunnen worden’’.